Het was in de zomer van 1959, dat mijn man,onze dochter van 3, een baby van drie maanden en ik met vakantie naar Vlieland gingen. In Harlingen ons ingescheept, met kinderwagen en al op de oude Schellingerland. Een oude, maar heel sfeervolle boot, die er lang over deed. Maar helaas moesten we op zee, met kinderwagen en al overstappen op de oude Vlieland. Een hachelijke onderneming, maar het ging goed. 

Op vlie naar de Bosrand gelopen, waar we een pension hadden besproken. Onze bagage, inclusief de luiers( pampers bestonden nog niet) in een hutkoffer vooruit gestuurd. Maar o schrik, de koffer was niet aangekomen. Wat nu, ik was in het bezit van slechts twee luiers. De familie Rispens vond het zo erg, dat meneer Rispens nog gauw naar het dorp fietste om luiers te kopen.

Wat een vreugde toen de volgende avond iemand in de Bosrand kwam die vroeg of er misschien een familie Lanting was, want er was bij hun een koffer bezorgd. We hebben een heerlijke vakantie gehad, met alleen maar prachtig weer. Zo nu en dan gingen we eens even naar het dorp, wat we gezellig vonden. Al rondkijkend kwamen we tot de ontdekking dat er eigenlijk geen kunst nijverheidszaakje was.

Toen begonnen we te filosoferen, stel dat wij hier eens zoiets zouden beginnen, wat zouden we dat leuk vinden. In Groningen hadden we een dergelijke zaak, maar zoiets op het eiland te hebben, dat leek ons het einde. De dromen werden steeds meer werkelijkheid, tot we zeiden, als we het echt willen, dan moeten we het nu regelen. Mijn man naar de burgemeester om te vragen of dat zou kunnen en met dominee Loerakker gepraat. Ja, het leek ze wel wat.

We kregen toen het advies om maar eens met Jan Bloem te gaan praten die de eigenaar was van een onbewoonbaar verklaard huisje op Dorpstraat 22. Niet dat het zo bouwvallig was, maar dat onbewoonbaar verklaarde kwam doordat de gemeente het voor permanente bewoning wilde hebben waar de eigenaar geen zin in had. Maar een winkeltje er in, dat mocht wel. Uitiendelijk met Jan Bloem gepraat, en ja hoor, die vond het een goed idee. We konden het huren. 

Zo is de geboorte van de Schelp geweest in een onbewoonbaar verklaarde woning. Het jaar er op zijn we dus gestart, hebben er 23 jaar met heel veel plezier gewerkt. Wat hebben we er veel mensen ontmoet, binnen en buitenlanders. 

Het was allemaal heel primitief. Wanneer de mensen kleding moesten passen, gebeurde dat in het gangetje, waar zelfs geen spiegel hing, die hadden we binnen. Als kassa hadden we een klein laatje, waar de bankbiljetten soms uitstaken als het erg druk was. 

Wat leuk was, de opmerking van mensen die vroeger als kind wel in het zaakje geweest waren en er nu weer met hun eigen kinderen kwamen zeiden:

Och!, het winkeltje is nog net als vroeger, wat leuk! In de gang stond een grote kist, en  ‘s morgens kwam de heer Holleman, de koster van de kerk een kop koffie halen en zat daar dan op. 

We leefden zelf echt helemaal als echte eilanders, dat wil zeggen, we wisten nauwelijks wat er zich op de vaste wal af speelde. Hadden geen TV, geen krant, alleen de laatste paar jaar een radiootje. Als ik door de dorpsstraat liep, zag je overal kranten buiten. Ik las dan de koppen en wist dan weer genoeg. We vonden het veel belangrijker wie en wat er met de boot mee kwam. Wat was dat een feest, wanneer de boot om 12 uur weer vertrok en er zo lang mogelijk contact gehouden werd door middel van closetrollen.

Ja, wat hebben we heerlijke jaren op het eiland gehad! Om nooit weer te vergeten!